Tim O’Reilly kondigt in 2004, tijdens de
O’Reilly Media Web 2.0-conferentie, aan dat er een einde komt aan de statische
pagina’s van het Web 1.0-tijdperk en dat het tijd is voor vernieuwing. Deze vernieuwing
biedt zich aan onder de noemer “Web 2.0” en impliceert dat gebruikers vanaf nu
in een sociale media dialoog kunnen treden met elkaar en dat er ruimte is voor
interactie en samenwerking. Gedaan met het passieve absorberen van inhoud, tijd
voor een combinatie van lezen en schrijven, voor dynamiek en actie! Sociale
netwerksites, blogs, wiki’s en videosharing-sites schieten als paddestoelen uit
de grond. Bart Decrem, CEO van Flock,
ziet Web 2.0 als “the participatory Web” en benadrukt daarmee het sociale
aspect van het web: perspectieven, opinies, gedachten en ervaringen kunnen
onderling gedeeld worden. Voorstanders zijn enthousiast en zien niets dan
voordelen: informatie kan vanaf nu gericht gevonden worden via sleutelwoorden
en bovendien wordt de inhoud nu niet door enkele maar wel door zeer vele
webauteurs gecreëerd en geüpdatet. Virtuele samenwerking is het
nieuwe modewoord!
Tapscott & Williams (Wikinomics) en Charles Leadbeater (We Think) schetsen ons hun utopische
visie: in Web 2.0 maken hiërarchie en controle plaats voor samenwerking en
zelforganisatie, waarin de gewone mens nu actief kan deelnemen aan cultuur,
wetenschap, economie en samenleving. Het is één groot nest waaraan iedereen
zijn steentje bijdraagt en waarin mensen een stem hebben. Om het met de woorden
van We-Think te zeggen: “you are what you share”.
Ik heb er absoluut geen moeite mee om de
positieve kant van de Web 2.0-cultuur te zien: voor het eerst kunnen mensen
over elk aspect van het leven en de samenleving hun ei kwijt, en bovendien
worden ze nog gehoord ook. Fervente schrijvers, musici en nieuwsspeurders
kunnen blogs beginnen over hun favoriete topic en daarover van mening wisselen
met andere liefhebbers. Niet alleen blogs en wiki’s, maar ook YouTube, Facebook
en Twitter hebben hun voordelen. YouTube bezorgt me geregeld de nodige muziek
en op Facebook heb ik de kans om in contact te blijven met een grote groep
vrienden en kennissen. Voor mij zijn het vormen van ontspanning, waar ik, op
het moment dat ik ermee bezig ben, geen graten in zie. In mijn onderzoek echter
naar voor- en tegenstanders van deze nieuwe mediaomgeving, stuit ik op kritiek die
me toch wel even mee aan het denken zet.
Vooral de bedenkingen van Andrew
Keen, opgeschreven in zijn boek The Cult of
the Amateur. How today’s internet is killing our culture, boden interessante perspectieven. Volgende woorden
vatten goed zijn gedachtegoed samen:
“The
cult of digital narcissism and amateurism, which
undermines the notion of expertise by allowing anybody, anywhere to share and
place undue value upon their own
opinions about any subject and post any kind of content, regardless of their
particular talents, knowledge, credentials, biases or possible hidden agendas.”
Op YouTube (jawel, daar bewijst hij weer
zijn nut!) vond ik een opname van de conferentie die Keen hield voor het
bedrijf Google. Daarin zette hij de belangrijkste ideeën uit zijn boek The Cult of The Amateur uiteen. Keen benadrukt
dat Web 2.0 geïdealiseerd is. Het stelt zich voor als gedemocratiseerde media
die burgers een ideaal platform belooft om hun ideeën te uiten en om naar de
waarheid te graven. Maar deze ongelimiteerde vrijheid heeft gevaarlijke
gevolgen: deze media is veel kwetsbaarder voor charlatans, leugenaars en
anonieme bloggers. Door de mogelijkheid om op dit Web eender wat vrij te geven
en door de afwezigheid van een “gatekeeper” die controleert wat waardevol is en
wat niet, wordt deze media onbetrouwbaar. En dat is gevaarlijk, want heel wat
kinderen en minder kritische mensen geloven zo goed als alles wat verschijnt op
het internet. Het idee “het is waar, want ik heb het op het internet gelezen” is
zeker van deze tijd. Op dit punt ben ik het met Keen eens. Er verschijnt
zodanig veel op het internet dat het niet altijd vanzelfsprekend is een
onderscheid te kunnen maken tussen waardevolle informatie en troep. Zeker als
ouder is het niet altijd gemakkelijk te weten in hoeverre je kind het internet exploreert. Elk kind vandaag de
dag krijgt internetgebruik met de paplepel meegegeven, maar niet alle ouders
zijn zich even bewust van de gevaarlijke straatjes in deze wereld. Sociale
netwerksites zoals Facebook zijn voor kinderen een absoluut amusement -en dat is het ook, begrijpelijk-,
maar ook daar is het oppassen geblazen wat voor soort informatie je over jezelf
weergeeft. Een kritische instelling is een must in het omgaan met deze nieuwe
media.
Keen
is geen tegenstander van inbreng van de gewone mens, maar hij benadrukt dat deze
gefundeerd moet zijn. Daarom pleit hij voor formele en officiële “gatekeepers”,
die indien nodig de overbodige informatie aan banden kunnen leggen. Hij is het
eens met de 80-20-regel van de Italiaanse socioloog Pareto, namelijk dat alle
systemen worden gedomineerd door 20% van de mensen, die 80% van de inhoud
maken. Dat geldt zowel voor Web 2.0 als voor traditionele media, maar het
probleem is dat bij de nieuwe media van Web 2.0 de meerderheid anoniem is. En
anonimiteit leidt vaak tot zinloze, foutieve of ongefundeerde bijdragen. Dat is
ook het idee dat John Flintoff van de Sunday
Times naar voren wil brengen met het volgende citaat:
“[…] creating an endless digital forest of mediocrity:
uninformed political commentary, unseemly home videos, embarrassingly
amateurish music, unreadable poems, essays and novels… [and that Wikipedia is
full of] mistakes, half truths and misunderstandings.”
Onze
aanbrengst komt vaak neer op het bevestigen van wat we reeds geloven en onze
publicaties hebben vaak niets te zeggen. Op die manier wordt het “digital
narcissism” en is alles een reflectie van onszelf. Internet wordt volgens Keen
te veel gebruikt om nutteloze informatie mee te delen. En een overload aan
bijdragen doet chaos ontstaan.
Keen’s boek is niet anti technologie, maar pleit voor een internetwereld waar er een minimum aan wetten en regels heerst, waar anonimiteit vermeden moet worden en waar eerlijkheid hoog in het vaandel moet worden gedragen. We moeten komen tot een waardevolle integratie van oude en nieuwe media. Dit standpunt van Keen heb ik er uit gepikt, omdat ik er zelf voor een groot deel bij aansluit: ik ben een voorstander van het feit dat internet ons de mogelijkheid biedt tot woord en wederwoord. Iedereen heeft er voordeel aan, want met een aantal klikken kan je heel wat informatie over een bepaald topic verzamelen, en door publicaties van mensen met verschillende opinies kan je vergelijkende studies maken. Maar ook ik ondervind vaak dat je in deze zoektocht stuit op onnodige of foutieve informatie. Moest dit soort informatie al geband kunnen worden, dan zou deze immense internetwereld misschien al een tikkeltje overzichtelijker kunnen worden.
Een andere kwestie die aan bod komt in de uiteenzetting van Keen, betreft de al dan niet terechte gelijkstelling van bloggers met journalisten. Heel wat mensen starten blogs waarop ze, na fanatieke nieuwsgaring, hun eigen nieuwsberichten posten. Zo lijken ze de rol van de professionele journalisten te willen overnemen. De mening van Keen is echter dat je het werk van enthousiastelingen niet kan vergelijken met dat van professionals, en daar ben ik het volledig mee eens. Het nieuws dat gebracht wordt door de mainstream-media, zoals de kranten, is steeds het resultaat van research en van het checken van betrouwbare bronnen, bronnen waar bloggers vaak niet over beschikken. We kunnen niet steeds auteur en publiek tegelijkertijd zijn. In sommige gevallen moeten we onze plaats kennen en vertrouwen op de instituties. Dit neemt niet weg dat we niet meer mogen participeren of reageren, maar we mogen onszelf nooit zien als een vervanging van mainstream-media, want dan kan informatie onbetrouwbaar worden. Bloggers en journalisten zijn in mijn ogen twee verschillende, maar wel aanvullende, groepen. Journalisten brengen ons betrouwbare, op onderzoek gebaseerde informatie en nieuwsfeiten. Bloggers kunnen dit nieuws gebruiken om er hun mening over te formuleren of er met anderen over te discussiëren. Journalisten beoefenen een job, bloggers geven uiting aan een hobby. Bloggers moeten het statuut van journalisten respecteren en hen het grote werk laten doen, en journalisten moeten bloggers opvolgen, want soms is het de man in de straat die als eerste getuige is van een gebeurtenis en die dat verwoordt op zijn blog. Nicholas Lemann, decaan van de Colombia Journalism School, brengt hetzelfde gedachtegoed naar voren in het interview met Jim Zirin en benadrukt dat de meeste bloggers opiniejournalisten zijn en geen professionele journalisten.
Bronnen:
Filmpjes:
Websites en artikels:
ANDREWS, Paul, ‘Is blogging
journalism?’. Nieman Reports, (2003),
p. 63-64.
LAWSON, Mark, Berners-Lee on the read/write web (9
augustus 2005);
LEE, Allison, Blogging and journalism. Not the same thing
(17 juli 2012);
http://www.thepunch.com.au/articles/blogging-and-journalism-not-the-same-thing/
Geen opmerkingen:
Een reactie posten